Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0094

Datum uitspraak2002-10-31
Datum gepubliceerd2002-11-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757118-98
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757118-98 rolnummer 0010 's-Gravenhage, 31 oktober 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Groot Britannië), wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in Penitentiair Complex Scheveningen, Huis van Bewaring Unit 3, te 's-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 oktober 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R.A.J. Verploegh, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr Koorn heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 3 telastgelegde wordt vrijgesproken, dat het Openbaar Ministerie terzake van het onder 2 telastgelegde niet ontvankelijk wordt verklaard en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Niet ontvankelijkheid Openbaar Ministerie. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek van de politie onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Op basis van de werkwijze van de politie is verdachte door de Engelse autoriteiten uitgeleverd aan Nederland. Naar mening van de raadsman is verdachte door de handelwijze van de politie en justitie buitenproportioneel in zijn belangen geschaad, welke werkwijze gevolgen dient te hebben voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van de rechtbank bestonden er ten tijde van het verzoek om uitlevering voldoenden gronden om dat verzoek te doen, welke gronden waren gelegen in de op dat moment bestaande aanwijzingen dat verdachte het onder 1 telastgelegde strafbare feit had gepleegd. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee ernstige misdrijven. Na een langdurig conflict en talloze bedreigingen te hebben geuit jegens [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2], heeft verdachte op 15 april 1998 samen met een ander gericht met een vuurwapen geschoten op een slaapkamerraam van een woning aan de [adres] te [woonplaats]. Voorts heeft verdachte op voornoemde datum een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden gehad. Door met een vuurwapen te schieten op een slaapkamerraam heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn handelen slachtoffers zouden vallen. Verdachte heeft niet alleen de bewoners van de [adres] angst en schrik aangejaagd, ook bij andere bewoners in de buurt heeft verdachte gevoelens van onveiligheid teweeggebracht. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het vuurwapen en de bijbehorende munitie zoals hem onder 3 is telastgelegd voorhanden heeft gehad. Ook het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie is een strafbaar feit. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 22 mei 2002 is verdachte reeds eerder en wel minder dan vijf jaar geleden veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder bedreigingen. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de hierna uit te spreken gevangenisstraf passend en geboden. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 45, 47, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht; - 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Beslissing. De rechtbank, ten aanzien van feit 2: verklaart het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk in haar vervolging, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1: MEDEPLEGEN VAN POGING TOT DOODSLAG; ten aanzien van feit 3: HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN WAPEN EN MUNITIE VAN CATEGORIE III; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in uitleveringsdetentie gesteld op : 19 april 1998, in vrijheid gesteld op : 17 juli 1998, in verzekering gesteld op : 21 mei 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 22 mei 2002, verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Timmermans, voorzitter, Van Wesenbeeck en Van Harte, rechters, in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2002.